De bakken met mieren staan bij Jesse te pronken tussen terraria met kikkers en aquaria met garnalen. “Ik kreeg de interesse voor kruipende dieren met de paplepel ingegoten. Mijn ouders hielden amfibieën en reptielen, ook al geen doorsnee huisdieren. Zelf begon ik al vrij jong interesse te tonen insecten. Met de hulp van mijn ouders leerde ik hoe je wandelende takken en wandelende bladeren moest verzorgen, maar voor een ‘mierennest’ in huis stonden ze aanvankelijk niet te popelen. Op mijn 18de kocht ik op een rommelmarkt een ‘gelnest’ voor mieren en vol ongeduld ging ik op zoek naar een koningin om dat nest te bevolken. Sindsdien heeft de mierenmicrobe mij stevig te pakken. Eigenlijk haal je geen honderden individuen in huis, maar kan je een mierenkolonie zien als ‘één groot organisme’. Het zijn eusociale insecten die intens op elkaar ingespeeld zijn. Elke mier heeft zijn eigen taak binnen de kolonie en voert die uit met volle overgave. Ik kan er echt uren naar zitten kijken!”
Wanneer zo’n bevruchte koningin Jesse’s pad kruist, weet hij wat hem te doen staat: “Ik draag in het vliegendemierenseizoen overal een reeks proefbuizen met me mee. Daarin kan ik de meeste koninginnen ongeveer een maand huisvesten zonder dat ze extra voedsel nodig hebben. Je moet dan wel weten welke soort je gevangen hebt, want er zijn ook koninginnen die het niet uithouden zonder extra energie. Zo’n koningin maakt dan een broedkamer, waar ze haar eitjes deponeert. Pas wanneer de eicocons opengaan, moet je beginnen bijvoeren.”
Over de mierenkoningin en haar bruidsvlucht
Sinds zijn eerste kennismaking met huisdiermieren heeft Jesse niet stilgezeten. Tegenwoordig kweekt hij mierenkolonies van diverse Europese en exotische soorten, elk met hun eigen karaktertrekjes. “Koninginnen van Europese mieren kan je eigenlijk vrij makkelijk vinden, als je weet waar en hoe je moet zoeken. Misschien stootte je ‘s zomers al eens op een zwerm vliegende mieren in je tuin. Die bestaan uit koninginnen en mannetjesmieren, die in de lucht op zoek gaan naar een partner om zich voort te planten. De mannetjes overlijden na het paren, de koninginnen – met hun buik vol bevruchte eitjes – komen terug aan land en bijten hun eigen vleugels af. Zo kan je ze trouwens makkelijk herkennen: het zijn in verhouding de grootste mieren en op hun borststuk zie je de overblijfselen van hun vleugels nog zitten.”Wanneer zo’n bevruchte koningin Jesse’s pad kruist, weet hij wat hem te doen staat: “Ik draag in het vliegendemierenseizoen overal een reeks proefbuizen met me mee. Daarin kan ik de meeste koninginnen ongeveer een maand huisvesten zonder dat ze extra voedsel nodig hebben. Je moet dan wel weten welke soort je gevangen hebt, want er zijn ook koninginnen die het niet uithouden zonder extra energie. Zo’n koningin maakt dan een broedkamer, waar ze haar eitjes deponeert. Pas wanneer de eicocons opengaan, moet je beginnen bijvoeren.”
Over kwetsbare koninginnen en weerbare kolonies
Jesse koopt ook regelmatig exotische koninginnen aan, maar dat is niet voor iedereen weggelegd. “Wanneer je een koningin wil grootbrengen, komt daar veel precisiewerk bij kijken. Alle parameters moeten goed zitten, want je hebt maar één kans om het goed te doen. Daarom verkoop ik mijn kolonies pas wanneer ik weet dat ze gezond en hun overlevingskansen groot zijn. Je merkt problemen in een volwassen kolonie veel sneller op: zie je sterfte onder de werkmieren of gaan ze raar bewegen, dan weet je dat je moet ingrijpen. Je hebt dan nog de tijd om het tij te keren, zodat het hele volk niet verloren gaat.”Over mensen die moedwillig een stap willen overslaan en ganse kolonies uit de natuur kidnappen, kan Jesse kort zijn: “Op zo’n manier ingrijpen in het natuurlijk evenwicht, dat doe je niet. Zo’n kolonie heeft er vaak jaren over gedaan om uit te groeien tot een gezond en goed functionerend organisme, het is echt not done om zoiets te vernietigen louter en alleen voor je eigen plezier. Door een koningin na haar bruidsvlucht mee te nemen, berokken je de natuur geen schade. In zo’n mierenzwerm vliegen honderden, soms wel duizenden koninginnen, waarvan slechts een enkeling erin slaagt een succesvolle kolonie op te bouwen.”
Mieren zijn dankbare huisdieren
“Iedereen kan mieren houden”, volgens Jesse. “Het zijn echt geen veeleisende insecten en je beslist zelf hoe moeilijk en hoe duur je het maakt. Je kan een kant-en-klare formicarium aankopen – dat is een kunstmatige mierenboerderij – maar onder mierenhobbyisten zitten ook veel knutselaars die zelf de coolste projecten in elkaar flansen. Zelf laat ik mijn terraria op maat maken, dat is dan weer het andere uiterste van het spectrum. De prijs van een mierenkolonie is sterk afhankelijk van de soort die je wenst te houden. Courante soorten vind je al vanaf €10, maar voor zeldzame exoten tel je al gauw enkele honderden euro’s neer. Lees je wel vooraf in over jouw keuze: sommige mieren hebben geen extra warmte en licht nodig, bij andere loopt de nodige uitrusting (én de energierekening) wel wat hoger op.”En hoe zit het met het onderhoud? “Dat valt echt goed mee. De meeste mieren houden hun eigen woonst relatief proper, met een kwartiertje hulp per week zijn ze meestal al tevreden. Natuurlijk moeten ze tijdig eten krijgen: werkmieren eten suikers, voor hun larven gaan ze op zoek naar eiwitten – in de vorm van insecten zoals krekels, fruitvliegjes of kakkerlakken, maar ook een plakje ham slaan ze niet af. Omdat ze zo onderhouds- en budgetvriendelijk zijn, kunnen mieren prima huisdieren zijn voor kinderen. Veel biologieleerkrachten willen trouwens zo’n kolonie in hun klas: mieren zijn zó leerrijk! Een goed draaiende kolonie gedraagt zich zoals een kleine stad in terrariumformaat. Goed voor urenlang kijkplezier.”